Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [33]Geloofd zij de HEERE, want Hij heeft Zijn goedertierenheid aan mij wonderlijk [34]gemaakt, [mij voerende als] in een [35]vaste stad. 33. Hebr. gezegend. 34. Dat is, op een wonderbare wijze aan mij bewezen. Verg. hfdst.4 vs.4; zie het tegendeel Deut.28:59. 35. Hebr. stad der vastigheid; hij wil zeggen dat God hem zowel bewaard heeft in het open veld, waar hij omsingeld scheen te wezen en niet te kunnen ontkomen, alsof hij in een sterke vaste stad geweest ware.